De geschiedenis van Neerpelt

De geschiedenis van Neerpelt :

 

De kleine stenen voorwerpen (microlieten) die in het Hageven werden aangetroffen wijzen er op dat waarschijnlijk al in de Midden-Steentijd (4000-3000 v.C.) mensen op Neerpelts grondgebied verbleven hebben. Het is echter ook mogelijk dat deze kleine voorwerpen behoren tot de eerste boeren die zich hier tijdens de Nieuwe Steentijd (3000-2000 v.C.) kwamen vestigen.

Uit de Brons- en IJzertijd die respectievelijk in 1800 en 1000 v.C. aanvingen, zijn een groot aantal vondsten bekend. De Urnenveldcultuur situeren we op de overgang van deze twee culturen. Op de Schitsheuvel (kerkdorp Herent), nabij de Prinsenloop (kerkdorp Grote-Heide) en op De Roosen trof men grafheuvels aan.

In de late IJzertijd treffen we in onze streken de Eburonen aan. Nadat Julius Caesar hen overwon trokken de Germaanse Taxandri de Kempen binnen.

Rond 250 n.C. keert het tij ten nadele van de Romeinen en uiteindelijk zullen de Franken zich rond 350 n.C in onze streek vestigen en krijgt het de naam “Toxandria”.

Na een leven onder de Merovingers en Clovis ontstaan in de 7de eeuw de eerste woonkernen die bestonden uit een aantal boerderijen.

Karel de Grote maakte van onze streken (het Maas-Rijn-gebied) het centrum van zijn enorme rijk. Na zijn dood zou het echter snel uiteenvallen. In deze periode kreeg de abdij van Sint-Truiden veel gronden in Neerpelt in bezit.

Rond het jaar 1000 ontstaat in onze streken het graafschap Loon. In 1040 ging het over in de handen van de Luikse Prinsbisschop. In 1079 wordt het deel van Toxandrië waarin het huidige Neerpelt ligt, bij Loon aangehecht.

Tijdens de volle Middeleeuwen nam de bevolking toe en wijzigde de maatschappij grondig, heel wat domeinen vielen uiteen en abdijen verloren gronden. Wanneer in de 12de en 13de eeuw de economie vrijer en minder agrarisch wordt ontwikkelen de centra zich tot dorpen en kleine steden. In de 13de eeuw is er sprake van een zelfstandige parochie en van Pelta Inferior. Deze parochie werd gesticht door de abdij van Sint-Truiden, met Sint-Niklaas als patroon.

Bestuurlijk werd Loon ingedeeld in zes ambten. De graaf plaatste aan het hoofd een gewestelijke ambtenaar : de drossaard. Het ambt Pelt telde vijf schepenbanken. Dit waren burgerlijke gerechtshoven van lagere rang. Die van Pelt was bevoegd voor Overpelt, Neerpelt, Kaulille en Kleine-Brogel.

Na twee successie-oorlogen verdween het zelfstandige graafschap Loon definitief. Vanaf 1366 heerste de Prinsbisschop van Luik als graaf over onze gewesten. Loonse milities streden in de Luikse linies in de Bourgondische tijd (15de eeuw). De oorlogsschatting van Karel de Stoute uit 1470 leert ons dat Neerpelt toen ca. 650 inwoners moet geteld hebben.

In de 80-jarige oorlog (1568-1648) was Loon de speelbal van de grootmachten en het slagveld van de oorlog tussen Spanje en de Noordelijke Nederlanden. Vreemde troepen hielden strooptochten. De Kempenaars mochten schansen bouwen om zich te verdedigen. In Neerpelt werden er drie opgericht : op de Grote Heide, het Broeseind en het Herent. Ze waren echter van weinig nut tegen de geregelde legers.

Het was een periode van eindeloze miserie : geweld, hongersnoden en pestepidemies. Het boerenbedrijf bracht steeds minder op. Meer en meer mannen trokken naar het buitenland om er hun waren en diensten aan de man te brengen : het fenomeen van de teuten zou hieruit ontstaan.

Ondertussen begon het in Frankrijk te gisten en brak er in 1789 de revolutie uit. De Franse legers versloegen de Oostenrijkse troepen definitief in 1794. Het Prinsbisdom Luik en het graafschap Loon gaan tenonder. Loon maakt voortaan deel uit van het departement van de Nedermaas en Neerpelt is binnen dit departement een deel van het kanton Achel.

Na de nederlaag van Napoleon in 1815 te Waterloo, besliste het Verdrag van Wenen over ons lot : Loon en Luik zouden opgaan in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, onder koning Willem I.

Deze hereniging stootte echter op verzet in de zuidelijke delen en in de septemberdagen van 1830 werd de onafhankelijkheid van België uitgeroepen.

In het midden van de 19de eeuw veranderde het leven van onze Kempische voorouders ingrijpend. Langzaam maar zeker werden ze opgenomen in de geïndustrialiseerde wereld. Het eeuwenoude agrarische karakter van de samenleving wijzigde van dan af. Ons dorp groeide vanaf dan uit tot een grotere entiteit, maar haar opgang werd afgeremd door de Eerste Wereldoorlog.

Het eerste werk dat de Kempen uit zijn eeuwenlange isolatie zou halen was het Kempisch kanaal. Het verbindingskanaal tussen Bocholt en Herentals is een aftakking van de Zuid-Willemsvaart ter hoogte van Lozen. Willem I zorgde er voor dat het kanaal, waarvan de werken onder Napoleon van Hocht tot Bree waren gevorderd, werd afgewerkt : tussen 1821 en 1829 werd verder gegraven naar Bocholt, zo naar Weert en via Someren naar Den Bosch.

Vijf jaar na de Belgische onafhankelijkheid werden de definitieve plannen gemaakt van het kanaal Bocholt-Herentals en in april 1843 ging men van start met de werken. Het eerste deel, van Bocholt via Neerpelt naar de Blauwe, werd in augustus 1844 opengesteld.

In Neerpelt werden drie draaibruggen over het kanaal gelegd. Het kanaal heeft het leven in onze Kempense dorpen grondig veranderd.  Allerlei produkten die vroeger amper de gemeente bereikten werden nu aangeboden en later zou zich de zware nijverheid bij het kanaal vestigen, waardoor het beroepspatroon van de Kempische mensen grondig gewijzigd werd.

De aanleg van het kanaal heeft beslissend bijgedragen tot de economische opgang van Neerpelt. De keerzijde van het verhaal is dat het dorp doormidden werd gesneden. Het kanaal was toen een echte barrière en dat is ze in de hoofden van de mensen eigenlijk tot op de dag van heden gebleven.

Het kanaal Bocholt-Herentals was eveneens aangelegd met de bedoeling om de heidegronden te bevloeien en zo ontginning mogelijk te maken. Voor de boeren waren deze “woeste” gronden echter van levensbelang. De heide zorgde voor het voedsel van het vee, voor strooisel, turf, honing, enz. In 1844 was de helft van het Neerpeltse grondgebied nog ingenomen door de heide.

Na de aanleg van het kanaal tussen 1843-’46 werden er maatschappijen opgericht om de ontginning ter hand te nemen. De staat zorgde voor aftappunten aan het kanaal. Er werden netwerken aangelegd van grote en kleine voedingssloten. De heide werd genivelleerd om het afwateren mogelijk te maken. Jozef Keelhoff leidde de werken. Na afloop werd in 1847 het kruisbeeld de “Verkeerde Lieveheer” opgericht. Het beeld kreeg deze naam omdat de Christusfiguur op het kruis naar de ‘verkeerde’ kant, de linkerkant kijkt. Het doel van de aanleg van de wateringen, nl. de ontwikkeling van de lokale landbouw, werd niet bereikt. Rijke ondernemers kochten de percelen op en verkochten het gewonnen gras en hooi tot buiten de provincie.

Aanvankelijk rendeerden hun investeringen. De opbrengst van de aangelegde hooilanden was gegarandeerd door de grote vraag naar hooi voor paarden. Leger en rijkswacht hadden een omvangrijke cavallerie en het meeste vervoer gebeurde toen met paardekracht. Bij de intrede van het gemotoriseerde vervoer verloren de weteringen hun belang.

Daardoor werden de groots opgezette ontginningsplannen nooit helemaal uitgevoerd, ook al omdat het vereiste water nooit kon afgetapt worden. Het debiet werd blijkbaar fout ingeschat. Verschillende investeerders verloren op die manier een pak geld.

Na het hooi werd er rond de eeuwwisseling overgeschakeld op de aanplanting van canadabomen. Per ha werden 150 bomen aangeplant, zodat de wateringen veranderden in bossen.

De aanleg van de wateringen is echter geen volledig negatief verhaal. De aanleg en de uitbating ervan heeft aan duizenden arme Kempenaars werk verschaft, aan lonen die in de landbouw niet konden verdiend worden.

De tweede verkeersader die voor Neerpelt grote gevolgen zou hebben, was het spoor.

In 1865 begon de maatschappij Liégeois-Limbourgeois met de aanleg van het traject Hasselt-Eindhoven. Er waren acht haltes gepland, met een grensstation te Achel. In augustus 1865 werd te Neerpelt begonnen met de bouw van een spoorwegbrug over het kanaal. In het voorjaar van 1866 was de lijn klaar en op 20 juli werd ze geopend voor het reizigersvervoer. Dagelijks reden er in beide richtingen drie treinen tussen Hasselt en Eindhoven. Men deed twee uur over deze afstand. In 1869 kwam er op dinsdag en vrijdag tussen Wijchmaal en Hasselt een trein bij opdat de Kempenaars in Hasselt naar de markt zouden kunnen gaan. Het geringe aantal treinen en de manke dienstregeling waren een voortdurende bron van ergernis. Verbetering kwam er pas na de overname door de staat in 1897. Ondertussen werden er plannen gesmeed om de IJzeren Rijn aan te leggen, de spoorwegverbinding tussen de Schelde en de Rijn (Roergebied) en die vooral bedoeld was voor goederentransport. Na veel getouwtrek werd geopteerd voor een verbinding die via Neerpelt zou lopen, omdat Nederland eiste dat de lijn Weert en Roermond zou aandoen. In 1878 besliste de Belgische regering dat de IJzeren Rijn de lijn Hasselt-Eindhoven in Neerpelt zou kruisen. Ze werd uitgebaat door de Grand Central Belge en op 1 januari  1879 in gebruik genomen. De IJzeren Rijn ging al snel een voorname rol spelen in het transport van landverhuizers uit Centraal Europa en Duitsland, die via de Antwerpse haven naar de Verenigde Staten trokken. Ook deze lijn werd in 1897 door de staat overgenomen. Door de kruising van deze twee spoorlijnen in Neerpelt nam het station in belangrijkheid toe.

Het spoorverkeer heeft een grote verandering in de Kempen veroorzaakt. De combinatie met het vervoer via het Kempisch kanaal maakte het mogelijk om allerlei produkten te transporteren. Weldra streek de zware industrie neer, die echter een zware belasting voor mens en milieu betekende en daarom elders ongewenst was. In hun zog volgden andere ondernemingen. Rond de stations verrezen hotels, cafés en winkels. Gekasseide wegen leidden naar het centrum.

Het valt op dat de zware vervuilende industrie aan Neerpelt voorbijging. De sigarenfabrikanten daarentegen streken in Neerpelt neer. Deze nijverheidstak heeft aan honderden Neerpeltenaren een interessant werk bezorgd. ‘Swane’ en ‘Hillen’ werden een begrip.

In 1891 telde onze gemeente 1.940 inwoners, in 1909 al 3.856, een verdubbeling in minder dan twintig jaar. Neerpelt groeide uit tot de voornaamste gemeente van Noord-Limburg. Het nieuwe gemeentehuis (1898) en de nieuwe kerk (1900) (foto hieronder) moesten die ambities kracht bijzetten.

Op 4 augustus 1914 trok het Duitse leger bij Visé ons land binnen, waarbij een zelden geziene brutaliteit aan de dag werd gelegd. De intocht in Zuid-Limburg was begonnen. Het zou echter nog weken duren vooraleer er zich in Neerpelt een “Pruis” liet zien. Pas op 25 oktober hielden de treinen tussen Achel en Wijchmaal op met rijden. In deze periode werd Neerpelt bezet door Duitse troepen. De inname van ons dorp is voor zover we konden nagaan geweldloos verlopen. Er werden geen huizen vernield, er vielen geen slachtoffers te betreuren.

De Duitsers installeerden zich in het ganse dorp. Wie een kamer vrij had kon verplicht worden een soldaat op te nemen. De scholen werden ontruimd, massa’s stro en hooi werden opgeëist. De bezetter hield zoveel mogelijk het bestuurlijk apparaat intakt opdat ons land zo optimaal mogelijk zou bijdragen tot de Duitse oorlogsvoering. Ministeries, Bestendige Deputaties, Arrondissementskommissariaten, Gemeenteraden en Colleges van burgemeester en schepenen bleven behouden. Maar er werd een parallel Duits apparaat uitgebouwd dat de belangrijke beslissingen nam. Zo nam de Kreischef te Maaseik de macht over van de Arrondissementskommissaris; de Ortskommandant bestuurde de gemeente. Ze werden bijgestaan door een Zivilkommissar.

De gemeente draaide op voor alle kosten van de inkwartieringen, ook bij particulieren. Het kappen en transport van brandhout, het lossen van de wagons steenkool, de ontelbare herstellingen in de bezette huizen, het wassen van het linnengoed, het leveren van stro door de boeren, van petroleum, van carbuur, enz… het was allemaal op kosten van de gemeente. Daarnaast moesten er geregeld serieuze boeten betaald worden. Er waren “meldingsdagen” in cinemazaal Revue in de Heerstraat waarop de mannen zich moesten komen melden. Wanneer er meldingsplichtigen ontbraken dienden vele marken betaald te worden.

De Duitsers voerden een streng regime in. Er mocht praktisch niets meer. Tot in het belachelijke volgden de verordeningen elkaar op : fietsen mocht niet meer, vissen evenmin. De kinderen mochten geen windvliegers meer oplaten. De klokken mochten zelfs niet meer geluid worden. Enz… De controle op de bevolking was totaal.

Maar velen hadden de elektrische draad op de grens met Nederland al lang overschreden, die eind 1915 hoofdzakelijk werd opgericht om de meldingsplichtigen tegen te houden. De Belgische regering in Le Havre had de mannen tussen 18 en 30 jaar trouwens opgeroepen om het Belgisch leger te komen vervoegen. In Vlissingen werden ze ingescheept om aan het IJzerfront ingezet te worden. De eerste elektrische draad werd opgericht aan de Ganzenpas. Later werd hij verder naar de grens verplaatst, tot aan de stenen brug over de Dommel. Op regelmatige afstanden (0,5 à  1 km ) stond een wachthuisje. Allerhande middelen werden gebruikt om door de draad te geraken. Velen slaagden er echter niet in en vonden er de dood.

Na de oorlog begon de heropbouw. Vooral het interieur van het gemeentehuis en het college “zag er uit”. Het volgend jaar trok er een bevrijdingsstoet door het dorp waarbij op ludieke wijze de draak werd gestoken met Kaiser Wilhelm.

Bij het uitbreken waren er 135 Neerpeltenaars onder de wapens. Meer dan dertig militairen en burgers zouden het einde van de oorlog niet halen. De meesten sneuvelden in de modder van de IJzer. De slachtoffers : Frans Alders, Vincent Bergmans, Jan Jacob Cuyvers, Juul Eduard Dausi, Alfred Delée, Nestor Dupont, Mathijs Gielen, Willem Gubbels, August Juten, Adriaan Kums, Jozef Kuppens, Jan J. Loos, Jan Mathijs Meylaers, Jan M. Nickmans, August Nijs, Maximiliaan Nulens, Hyppoliet Oben, Peter J. Snoekx, Jaak Tasset, Frans Theuwkens, Willem H. Tielemans, Jozef Truyens, Louis van de Kerkhof, Jozef Vanderhoydonck, Antoon Van de Weyer, Henri Van Hees, Jan Pieter Van Hees, Michiel Van Hees, Willem Van Hees, Pieter H. Vanhout, Godfried Vissers, Jan Van Duffel, Jan Willem Peeten.

De tijd na de Eerste Wereldoorlog was er een van “rechtkrabbelen”, na vier jaren van zware ontberingen.

De materiële schade was weliswaar beperkt gebleven, maar het economisch weefsel was kapot. De sigarennijverheid herstelde zich niet meer van de klap. Het élan van voor de oorlog was er niet meer. De middelen ontbraken. Toch bleef men niet bij de pakken zitten. Er waren uitdagingen genoeg. Een ervan was de elektriciteit. Op 22 februari 1921 had de provincie de P.L.E.D. opgericht, de Provinciale Limburgse Electriciteitsdienst. Een 10.000 Volt-net werd uitgebouwd. Van de gemeenten werd verwacht dat ze de laagspanningsnetten aanlegden en zelf zouden beheren. De gemeenten van het kanton Neerpelt lieten zich inlichten door ingenieurs en kwamen vrij snel tot een akkoord. Zij waren de eerste in Limburg die in interkommunaal verband gingen samenwerken en gaven daarmee het voorbeeld aan de andere. Terwijl het hoogspanningsnet werd opgebouwd ging men al over tot de aanbestedingen van het eigen laagspanningsnet. Het werd echter snel duidelijk dat de inspanningen de krachten van het kanton te boven gingen en dat er in ruimer verband moest samengewerkt worden om de krachten te bundelen. De oprichting van de Interelectra in 1930 zou daarop het antwoord zijn.

Op 10 mei 1940 liet het Belgische leger de bruggen over het kanaal in de lucht vliegen. Het kon de opmars van het 6de Duitse leger niet stoppen. Op Pinksterzondag 12 mei stond het 30ste Infanterie Regiment in het centrum van Neerpelt. Weer stonden er vier jaren van miserie voor de deur. In tegenstelling tot de Eerste Wereldoorlog richtten de Duitsers geen Kommandantur in. Zij concentreerden zich op het station, dat van groot strategisch belang was. Al snel werd het openbare leven op Duitse leest geschoeid.

Tientallen dorpsgenoten werden krijgsgevangen gemaakt. De meesten kwamen na enkele dagen van omzwervingen weer thuis, anderen pas na vele maanden. Het verzet van Neerpelt was hoofdzakelijk ingeschakeld in de B.N.B., later het Geheim Leger genoemd, dat militair gestruktureerd was. De Limburgse B.N.B. bestond uit 7 sectoren. De brigade Neerpelt telde 10 secties.

Het verzet verzamelde informatie, pleegde sabotagedaden, hielp tientallen neergestorte geallieerde piloten. In het voorjaar van ’44 arriveerden SS-troepen in Neerpelt. Het huis van Seyens in de Stationsstraat werd hun hoofdkwartier. Hier zouden in juni de aangehouden verzetsmensen verzameld worden. De Duitse nederlaag was echter onafwendbaar, het Engelse 2de leger rukte op. Op 8 september ’44 bliezen de Duitsers de bruggen over het kanaal weer op, behalve de bruggen 9 (Lommel-Barrier) en 12. Die dag begon ook de slag om Hechtel, waar de Welsh Guards op sterk Duits verzet stuitten. De strijd zou drie dagen duren, waarna ook brug 9 te Lommel kon ingenomen worden door de Irish Guards. Op die zondag 10 september arriveerden onder groot gejuich ook de eerste Engelsen in Neerpelt. Daarbij kwamen de soldaten Thomasson en Stevenson om het leven. De volgende week was Neerpelt in tweeën gedeeld : de Duitsers bleven verschanst achter het kanaal en hielden het gebied ten noorden ervan bezet. Midden in de week bombardeerden ze het centrum van Neerpelt. Op zondag 17 september startte echter de operatie Market Garden. De Grote Heide kwam nu onder vuur te liggen en er sneuvelden vele Duitse soldaten. Bij de aftocht van de Duitsers verplichtten dezen de burgers om mee te vluchten in de richting van Achel. Daarbij verloren er enkelen het leven. Op dinsdag keerden ze terug naar huis en konden ze de schade gaan opnemen. Verschillende huizen waren vernield.

Neerpelt was bevrijd.

Weldra vestigden zich de geallieerde legers in het dorp. Generaal Dempsey verbleef even in het college. Commandant Turner was zo opgetogen over de ontvangst in Neerpelt dat zijn troepen bij hun vertrek in maart ’45 een grote som geld inzamelden waarmee een glasraam in de kerk bekostigd kon worden.

Gezinnen waarvan de huizen verwoest werden kregen elders een onderkomen. De rantsoenering bleef van kracht.

In het station arriveerden mensen van de meest uiteenlopende nationaliteiten uit Duitsland. Ze werden opgevangen in hotel Ausloos. Pas toen bleek wat er zich in de Duitse kampen had afgespeeld.

Op 3 september ’45 trok een bevrijdingsstoet door het dorp.

Er overleden tijdens deze oorlog drie soldaten : Peter Hendrik Jansen, als krijgsgevangene te Champlon; Peter Schepens, te Zeeveren; Johan Lehaen overleed in Neerpelt aan de gevolgen van een longontsteking opgelopen in een krijgsgevangenkamp. Er vielen echter heel wat burgers te betreuren : Harrie Broekx, Jan Hendrik Janssenswillen, Gerard Plas, Michel Van Bakel, Pieter Van der Wielen, Gerard Theuwen, Alexander Wilsens, Victor Swinnen maakten deel uit van het konvooi dat in 19 juli ‘ 44 in de concentratiekampen nabij Nordhausen arriveerde. Het kamp van Dora was hiervan het middelpunt. Meer dan 20.000 gevangenen zijn hier op de meest mensonterende omstandigheden omgekomen. Andere overleden politieke gevangenen zijn Adrienne Damen (waarschijnlijk te Ravensbrück overleden), Arnold Eerdekens (overleden te Herdecke), Arnold Norbert Snoekx (doodgeschoten aan de grens te Achel), Charles Osstijn (nabij Pösing, Beieren). Bij de bevrijdingsgevechten in de Heerstraat sneuvelden Peter Hendrik Fransen (nabij het oud kerkhof doodgeschoten), Hendrik Eg. Quintens (aan het kanaal) en E.H. Frans Daemen (in de Tassetstraat). – Bij de bevrijding van de Grote Heide sneuvelden Johannes Henri Coenen (overleden bij Schellens in Achel), Henri Conincx (door een Engelse granaatscherf), Willem Hoeben (idem) & Arnold Verhoeven (aan de spoorlijn doodgeschoten door Duitse soldaten). Al eerder overleden Ignace Winters en Dora Stevens.

Er crashten ook enkele geallieerde vliegtuigen. In ’43 stortte op de Grote Heide een Lancaster neer en bij de bevrijding aan de Broeseinderdijk een Amerikaanse jager. Vlak op de grens vielen twee toestellen: in ’43 een Stirling op de grens met Achel en in ’44 een Lancaster op de grens met Overpelt.

Stilaan hervatte het leven zijn gewone gang. In februari ’46 blies een storm de toren van de kerk. Na de heropbouw in de jaren vijftig volgden de golden sixties. De welstand steeg als nooit tevoren. Neerpelt kreeg mooie straten en een heus cultureel centrum : Dommelhof. Na de Grote Heide (1938) kregen nu ook het Herent en het Boseind een eigen parochiekerk. Het Hageven werd aan de natuurvrienden in beheer gegeven, die er waken over de unieke fauna en flora. Het Norbertinessenklooster moest plaats ruimen om het dorpscentrum uit te breiden. De pastorij, de Welvaart-winkel en andere huizen in het centrum gingen in de zestiger jaren tegen de vlakte voor de aanleg van een marktplein. Bij het Dommelhof kwamen een provinciale sporthal en het Centrum voor Middenstandsopleiding. Op de Kentings kwam het gemeentelijk sportpark. De Bewel kreeg een onderkomen op het Boseind. Er kwamen nieuwe wijken : Turfheide, Look, Tikbroeken, Bettebos, enz. Een belangrijk feit was de fusie in 1976 met Sint-Huibrechts-Lille. Er kwamen steeds meer winkels. Geleidelijk groeide Neerpelt uit tot een winkel- en dienstencentrum waar het goed is om wonen.